Centraal Tuchtcollege besluit in 2 zaken van tandartsen
Het Central Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg deed op 25 augustus 2016 haar beslissing in 2 zaken van tandartsen die in beroep waren gegaan tegen het oordeel van de Regionale Tuchtcolleges.
De ene zaak betrof de klacht dat de assistent niet bevoegd en onbekwaam was wortelkanalen te spoelen. Eerder oordeelde het Regionaal Tuchtcollege dat de klacht met betrekking tot de bevoegdheid van de assistent ongegrond was omdat het spoelen van wortelkanalen geen voorbehouden handeling is. De klacht over het onbekwaam zijn van de assistent werd wel gegrond verklaard en daarmee had de tandarts in strijd gehandeld met de zorg die deze behoorde te betrachten ten opzichte van de patiënt (art. 47, Wet BIG). Het Regionaal Tuchtcollege legde de maatregel van berisping op. Het Regionaal Tuchtcollege wees erop dat met deze beslissing het belang wordt aangegeven dat een tandarts bij inschakeling van werkzaamhedendoor door derden, zoals een tandartsassistent, nauwkeuring moet nagaan en/of ervoor moet zorgdragen dat deze niet alleen bevoegd is, maar ook daartoe bekwaam is. De tandarts ging tegen deze beslissing in beroep, maar het Centraal Tuchtcollege zag geen aanleiding om over te gaan tot oplegging van een andere maatregel (volledige tekst beslissing zaak C2015.445 ).
In de tweede zaak verweet de klager de tandarts in kwestie dat door zijn toedoen het gebit van de klager in ernstig verval was geraakt, de tandarts onvoldoende diagnostiek had uitgevoerd, dat er sprake was geweest van het ontbreken van een behandelplan en dat de dossiervoering gebrekkig was. Daarnaast werd de tandarts verweten tijdens de behandeling Duits te spreken. Het Regionaal Tuchtcollege meende eerder dat de klacht over het behandelplan, met daaraan gerelateerd het gebrek aan uitgebreide diagnostiek, en de dossiervoering gegrond waren, maar dat het verval van het gebit van de klager niet aan de tandarts was te wijten, mede omdat de slechte gebitstoestand al bestond voordat de patiënt zich voor het eerst bij deze tandarts meldde. Ook werd het Duits spreken ongegrond verklaard. De maatregel van berisping werd opgelegd.
De tandarts ging in beroep tegen deze beslissing. Het Centraal Tuchtcollege meende dat er van de tandarts niet kon worden gezegd dat hij onvoldoende diagnostiek had verricht en evenmin had hij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een uitgewerkt behandelplan achterwege te laten. Daarmee werden de klachten ten aanzien van de diagnostiek en het behandelplan ongegrond verklaard en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege vernietigd. Het Centraal Tuchtcollege meende echter dat de klacht over de dossiervoering wel gegrond was, maar zette de maatregel van berisping om in de maatregel van waarschuwing (volledige tekst beslissing zaak C2016.052 ).
(Bron: Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, 2 september 2016)