Congres over Dahlen
Op 8 juni 2017 werd het congres ‘Dahlen, wanneer en hoe? Geef ze de ruimte!’ gehouden door de Nederlandse Wetenschappelijke Vereniging van Tandartsen (NWVT) in bioscoop Cinemec te Utrecht. De NWVT richt zich onder andere op het bevorderen van de kwaliteit van de tandheelkundige behandeling en spitst zich toe op de tandarts-algemeen practicus. Op dit congres kwamen 310 tandartsen af waaronder opvallend veel jonge tandartsen.
Professor in de restauratieve tandheelkunde aan de Cardiff universiteit in Wales, Jeremy Rees, liet de ontwikkeling van het Dahl-principe over de afgelopen 40 jaar zien. Het Dahl-principe wordt toegepast in geval van lokale anterieure slijtage met dentoalveolaire compensatie, waarbij een beetverhoging in het front wordt aangebracht die 40% intrusie anterieur en 60% eruptie posterieur veroorzaakt om restauratief te kunnen herstellen. Dit principe werd voor het eerst omschreven in 1975. Het eerste type werd vervaardigd als uitneembaar frame van kobalt-chroom, wat esthetisch niet heel fraai was. Naderhand werd overgegaan op palatinale gouden veneers en uiteindelijk wordt nu veelal direct composiet gebruikt met behulp van een putty mal en wordt ook de dubbele Dahl toegepast (opbouw zowel in het boven- als onderfront).
Opvallend in de voordracht van dr. Hans van Pelt, restauratief tandarts en EPA prothetist, was dat het uitneembare Dahl-frame weer volop actueel blijkt te zijn als onderdeel van een gecombineerde restauratieve en orthodontische behandeling in geval van een dekbeet. Dit moderne Dahl-frame, uitgevoerd met een transparante kunsthars opbeet, zou de orthodontische fase met 6-7 maanden verkorten tegen slechts lage financiële kosten.
Rees benadrukte dat een Dahl-behandeling gezien kan worden als het onderhoud aan een huis dat steeds bijgehouden moet worden. Vooral bij bruxisme, gebrek aan dorsale steun en keramische antagonisten is de kans op slijtage, verlies of chipping van de Dahl-opbouwen hoger en dan kan een (hybride) splint een goede preventieve zet zijn. Verder zijn er weinig tot geen negatieve bijeffecten van een Dahl-behandeling met betrekking tot pulpavitaliteit of parodontium waar te nemen.
Zowel Rees als dr. Kya Wabeke, tandarts maxillofaciale prothetiek en gnatholoog, merkten op dat er weinig wetenschappelijk onderzoek is gedaan naar de Dahl-behandeling, maar dat er wel veel ‘best-practice’-ervaring is beschreven. Opmerkelijk in een tijd waarin juist veel nadruk wordt gelegd op ‘evidence-based dentistry’. Wabeke ging dieper in op de juiste indicatiestelling voor een Dahl-behandeling. Lokaal anterieur verlies met een normale verticale dimensie in de zijdelingse delen, zonder ruimte voor restauratief herstel, is een goede indicatie en bij gegeneraliseerde slijtage is er juist geen indicatie. In geval van een omgekeerde curve, een end-to-end frontrelatie of een traumatische diepe (dek)beet moet eerst orthodontie worden toegepast, alvorens verder te kunnen gaan. Uiteraard is communicatie tussen de tandarts en de orthodontist voorafgaande aan de uitvoering van deze gecombineerde behandeling cruciaal om tot een bevredigend eindresultaat voor zowel patiënt als behandelaar te komen. In haar eigen praktijk gaat Wabeke tijdens de intake met behulp van vooraf door de patiënt ingevulde vragenlijsten in op de motivatie en de hulpvraag van haar patiënten. Betreft het klinische werk, raadde zij aan om de gebitselementen goed “in te pakken” met composiet om voldoende stevigheid te bereiken. Ook is hechting op voldoende beschikbaar glazuur een noodzaak.
In een reeks casussen kwam naar voren dat de hedendaagse Dahl-behandeling een zeer creatieve en minimaal invasieve behandeling is. De (startende) tandarts-algemeen practicus kreeg al met al genoeg handvatten om zelf aan de slag te gaan.
(Désirée Kerkdijk, tandarts en redactiemedewerker)