De afroommethode en de loonbepaling van een DGA
In praktijken waar ook omzet wordt gerealiseerd door andere personen dan de directeur-grootaandeelhouder (DGA), mag de fiscus niet langer de afroommethode toepassen om de hoogte van het loon van de DGA te berekenen.
De Belastingdienst gebruikt de afroommethode om de hoogte van het ‘loon’ vast te stellen van de DGA van de praktijk. De gebruikelijke loonregeling wordt door de fiscus als volgt geïnterpreteerd: de winst van de zelfstandig uitgeoefende beroepspraktijk moet, na aftrek van 10% vergoeding voor ingebracht vermogen, aangemerkt worden als het normale ‘loon’ van de DGA. De redenatie is dat de beroepsbeoefenaar verantwoordelijk is voor het realiseren van omzet en de daaruit vloeiende winst. Deze redenatie klopt niet wanneer ook andere personen dan de DGA omzet voor de praktijk realiseren.
Als een mondzorgpraktijk dus is ingebracht in een BV, de omzet van de praktijk ook door anderen wordt gerealiseerd en uw gebruikelijke loon wordt bepaald op basis van de afroommethode, dan is de kans groot dat er een te hoog bedrag als loon voor de DGA in aanmerking moet worden genomen. Daar kan alsnog bezwaar tegen worden gemaakt. Omdat winst bij een BV (in de combinatie met de aanmerkelijk belangheffing) lager wordt belast dan loon in de inkomstenbelasting, kan het interessant zijn uit te zoeken hoe dit in de eigen situatie is geregeld.
(Bron: KNMT, Dienstverlening, 1 juli 2014)