Kinderen behandelen, daar moet je razendsnel voor zijn!
Over het algemeen gaat het behandelen van kinderen me vrij goed af. Natuurlijk staat er wel eens een kind stampvoetend in een hoek van de behandelkamer, maar de meeste kinderen liggen dapperder in de behandelstoel dan de gemiddelde Nederlandse volwassen patiënt.
Van de behandelsessies maak ik een spelletje. Als ik het gebitselement excaveer, raad ik ondertussen naar het favoriete beleg op de boterham, daarna zeg ik dat ik de kies of tand eens even flink ga wassen met smurfensnot en shampoo en hem vervolgens zal ‘dichtkleien’. Het behandelen van kinderen kán dan een eitje zijn, maar soms ook niet.
Onlangs haalde ik een van mijn jonge, nieuwe patiënten op uit de wachtkamer. Het was een 4-jarig, negroïde meisje en ze kwam samen met haar moeder binnen. Ze zag er prachtig uit met haar ingevlochten haar en haar exotisch gekleurde, lange jurk. Nog nooit eerder was ze bij de tandarts geweest, maar zodra ze de behandelkamer binnenstapte begon ze angstaanjagend en hartverscheurende te krijsen. Het hield maar niet op, en ondertussen schoot de gedachte door mijn hoofd: “mama, mama, wat heb je haar verteld over de tandarts?”. Uiteindelijk belandde ze toch in de behandelstoel. Ik begon met het tellen van haar tanden, maar al bij tand nummer 2 begon het krijstafereel opnieuw en werd ik bijna omvergeblazen door het knalharde geluid dat er uit haar kleine mondje kwam. Ze vroeg me of ze wat mocht drinken. “Natuurlijk!”, zei ik bereidwillig, en ik zette de stoel in de zitstand. Nog vóór ze zat, schoot ze de stoel uit en rende richting de uitgang. Ik bleef verbouwereerd achter mijn behandelstoel zitten, haar moeder holde er achteraan en de receptioniste hoorde ik vanuit de wachtkamer roepen: “Hebbes!”. We schoten allemaal in de lach om dat kleine meisje met haar snelle beentjes. Ik slaagde erin de controle te vervolgen en constateerde – toch wel weer onder luid gehuil – 2 caviteiten. We besloten tot een wen-sessie over een maand, met de deuren dicht dan maar.