Onder de loep! Arie van 't Spijker
Arie van ’t Spijker is promovendus aan de Radboud Universiteit Nijmegen en verricht sinds 2004 onderzoek bij de afdeling Orale Functieleer van het Universitair Medisch Centrum St Radboud. Promotoren van zijn onderzoek zijn prof. dr. N.H.J. Creugers en dr. C.M. Kreulen. De redactie van het Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde stelde 8 vragen over het onderzoek.
Wat onderzoek je?
Mijn onderzoek richt zich op gebitsslijtage en dan vooral op contactslijtage, attritie: hoe vaak komt het voor, welke mechanismen herkennen we en wat zijn mogelijke (risico)factoren voor gebitsslijtage die samenhangen met actoren zoals occlusie? Al heel lang wordt aangenomen dat bijvoorbeeld hoektandgeleiding beschermend werkt, de vraag is echter of dat echt zo is. Erosie en andere factoren zoals dieet worden in dit onderzoek zoveel als mogelijk buiten beschouwing gelaten.
Wat is je drijfveer om onderzoek te doen?
Het bleek al snel een illusie te denken dat alle vragen over gebitsslijtage in 1 onderzoek kunnen worden beantwoord. In mijn onderzoek heb ik daarom de verschillende vragen in kaart gebracht en vervolgens naar gegevens gezocht die tandartsen-algemeen practici en onderzoekers een antwoord op die verschillende vragen kunnen geven.
Waarom is juist dit onderwerp interessant om te onderzoeken?
Gebitsslijtage is een praktisch, klinisch probleem dat steeds meer aandacht krijgt. Of de prevalentie hoger is, of dat er meer onderzoek naar wordt gedaan is een aparte discussie. Wel is duidelijk dat veel tandartsen de indruk hebben dat het steeds meer voorkomt, en zij hebben vaak praktische vragen rondom de diagnostiek en de eventuele behandeling van gebitsslijtage.
Wat zijn de belangrijkste hypothesen en onderzoeksvragen?
De belangrijkste vragen in mijn onderzoek zijn: Hoe vaak komt gebitsslijtage voor bij kinderen/adolescenten en volwassenen? Welke gegevens zijn in de onderzoeksliteratuur te vinden die een licht werpen op de relatie tussen attritie en occlusieconcepten, bruxisme en anatomische verhoudingen (bijvoorbeeld overbeet, verticale dimensie)? Ook is nagegaan of er onderzoek is verricht naar de drempelwaarden, waarbij behandeling is geïndiceerd. Daarnaast was er de praktische vraag hoe gebitsslijtage moet worden vastgelegd en welke beperkingen er zijn bij het vastleggen van het occlusieconcept. Met een pilot is onderzocht of op grond van gebitsmodellen alleen de articulatiebeweging kon worden bepaald. Hieruit kwam naar voren dat dit zeer matig reproduceerbaar is. Klinisch vastleggen lijkt vooralsnog de enige reproduceerbare methode. De houding van de patiënt speelt hierin een rol van betekenis. Als laatste zijn longitudinale gegevens van jongvolwassenen verzameld, om na te gaan of bij deze groep de verschillende aanwezige occlusieconcepten ook verschillen in progressie van gebitsslijtage laten zien.
Hoe is het onderzoek opgezet?
Het onderzoek is opgezet in 3 delen: een literatuuronderzoek naar de prevalentie van occlusale gebitsslijtage, een laboratoriumonderzoek over registratie- en meetmethoden van occlusale gebitsslijtage, en een klinisch deel waarbij longitudinaal gegevens zijn verzameld over occlusale gebitsslijtage.
Wat is tot nu toe het grootste probleem waar je tegenaan bent gelopen?
Het probleem dat we blijven tegenkomen is de wisselende ervaringen met meetapparatuur. Meetapparatuur moet accuraat zijn, reproduceerbaar kunnen meten, eenvoudig in gebruik zijn en geschikt zijn om in een algemene praktijk toe te passen. Tot nu toe gebruikten veel onderzoekers indices met bijvoorbeeld een schaalverdeling van 0 (geen gebitsslijtage) tot 4 (ernstige gebitsslijtage). De progressie van gebitsslijtage is echter langzaam en kan voor een individu in een beperkte tijdspanne niet nauwkeurig genoeg worden vastgelegd met een index. Andere methoden zoals driedimensionale scans (reeds enkele jaren op de markt voor indirecte restauraties) hebben tekortkomingen voor dit doel (ze houden bijvoorbeeld geen rekening met rotatie, uitgroei of kippen van gebitselementen) en zijn bovendien relatief arbeidsintensief.
Op welke onderzoeksresultaten hoop je?
Ik hoopte op duidelijke uitkomsten. Je hebt vaak een vermoeden hoe iets zou kunnen werken, maar als je gaat testen blijkt het soms toch anders, vooral minder simpel, in elkaar te zitten. De meeste onderzoeksresultaten zijn al gepubliceerd, alleen de verwerking van de longitudinale gegevens nog niet.
Wat levert dit onderzoek voor de tandheelkunde, de patiënt of de mondzorgverlener op?
De algemeen practicus zou met de resultaten van dit onderzoek een stukje van het antwoord moeten kunnen vinden op de vraag: “Hoe leg ik de gebitsslijtage vast bij deze patiënt, en als ik de progressie van de gebitsslijtage vaststel, vind ik dan risicofactoren in anatomie/occlusie?” Vragen over materiaalkeuzes, aanvullende behandeling of preventie behandelingen, zoals met een occlusale spalk, worden in mijn onderzoek niet behandeld. Daar verrichten anderen onderzoek naar. Mogelijk dragen de resultaten van mijn onderzoek vooral bij aan de juiste behandelkeuze, of beter nog, aan preventie van gebitsslijstage.