SARS-CoV-2-antistoffen bij Engelse mondzorgverleners
Mondzorgverleners uit de regio West Midsland in het Verenigd Koninkrijk vertoonden tijdens de eerste golf van de coronapandemie een seroprevalentie (de frequentie van vóórkomen van antistoffen tegen een ziekteverwekker in een bepaalde populatie) tegen SARS-CoV-2 van 16,3%. De gemiddelde seroprevalentie in de regio was slechts 6% tot 7%. Dit lijkt een indicatie te zijn voor de aanname dat mondzorgverleners een verhoogde kans zouden kunnen lopen om met corona besmet te raken.
Voor hun onderzoek werd een cohort van 1.507 mondzorgverleners samengesteld die gedurende het onderzoek vragenlijsten invulden en bloedmonsters doneerden. Het leven in een achterstandswijk en de etniciteit van de mondzorgverlener bleken een risicofactor voor besmetting met COVID-19, waarbij mensen met een zwarte etniciteit een hogere prevalentie (35%) hadden vergeleken met een Aziatische etniciteit (18,8%) en een witte etniciteit (14,3%). Na 3 maanden en 6 maanden werden opnieuw bloedmonsters van de deelnemers verzameld.
Van de mondzorgverleners die een COVID-19-infectie hadden doorgemaakt tijdens de eerste golf, bleek 70% tijdens de tweede golf nog antistoffen tegen het virus te hebben. Deze mensen hadden 75% minder kans op een herinfectie.
Tijdens de tweede golf werd in Engeland een nieuw protocol voor persoonlijke bescherming van zorgmedewerkers ingevoerd, inclusief FFP-3 maskers, oogbescherming en beschermende kleding. De seroprevalentie onder mondzorgmedewerkers tijdens de tweede golf was 11,7% en daarmee lager dan het regionaal aantal van 12,3%.
Hoewel mondzorgverleners tijdens de eerste golf een verhoogd risico hadden om besmet te raken, bleek de invoering van extra beschermende maatregelen het risico om met COVID-19 besmet te raken terug te brengen tot het risico dat even groot is als in de algemene populatie.
(Bron: J Dental Res, 2 juni 2021)