Screenen spoort COPD op, maar wijzigt beleid niet
“Met actieve opsporing bij thuiswonende kwetsbare ouderen met benauwdheid of verminderd uithoudingsvermogen wordt aanzienlijk meer COPD aan het licht gebracht dan met gebruikelijke zorg. Maar de impact op de verdere behandeling lijkt gering, zelfs in de zo opgespoorde patiënten.”
Dit concluderen onderzoekers van het Utrechtse Julius Centrum in een onderzoek onder Utrechtse ouderen (Eur Respir J 2014; epub 12 juni). Er is discussie of actieve opsporing van COPD, zeker onder ouderen, niet alleen maar meer COPD aan het licht brengt zonder klinische relevantie . Dat lijkt nu door dit onderzoek weersproken. Daar staat tegenover dat het beleid amper wijzigt na vaststelling van COPD.
De 386 patiënten (gemiddeld 75 jaar) werden uitgebreid onderzocht op COPD; bij 84 (22%) werd een nieuwe diagnose gesteld, bij 50 bevestigd. De controlegroep kreeg gebruikelijke zorg van de huisarts, onder hen kreeg 3% een eerste COPD-diagnose.
Na 6 maanden bleken 6 van de 34 rokers te zijn gestopt, maar niemand onder de patiënten met nieuw-vastgestelde COPD. Het medicijngebruik nam iets toe in die laatste groep, evenals het aantal ziekenhuisopnames. In mortaliteit werd geen verschil gevonden.
De onderzoekers opperen verschillende redenen waarom ook voor de nieuwe COPD-patiënten het beleid vrijwel nooit veranderde. 1. Kwetsbare ouderen (die 3 of meer chronische ziekten hebben en/of 5 of meer medicijnen nemen) willen hun farmacotherapie niet graag wijzigen. 2. De motivatie kan bij gescreende patiënten anders zijn dan bij mensen die zelf met klachten naar hun huisarts gaan. 3. De huisartsen werden wel op de hoogte gesteld, maar verder niet extra begeleid.
De onderzoekers beklemtonen dat de hoge opbrengst die vaak in gerandomiseerde onderzoeken blijkt, niet zomaar kan worden geëxtrapoleerd naar de dagelijkse praktijk. “Het onderstreept het belang van follow-up in screeningstudies om de werkelijke effecten van de strategie te evalueren.”
Bron: NTvG, 25 juli 2014