Symposium ‘Evidence-based medicine’
De organisatoren van het op 26 september 2015 gehouden symposium ‘Evidence-based medicine: evaluatie van een beheersingsmechanisme (1990-2015)’ betoogden dat aan het begin van de jaren 90 van de vorige eeuw een nieuw begrip zijn intrede deed: evidencebased medicine (EBM). Met enige overdrijving stelden zij vast dat evidencebased handelen in 2015 zou zijn uitgegroeid tot een van de mantra’s van het huidige tijdsgewricht. Maar deze, wat vage, term roept wel allerlei vragen op. Vanuit 4 perspectieven werd het merkwaardige en ongrijpbare fenomeen EBM op dit symposium besproken, zowel medisch-inhoudelijk als politiek en voorts filosofisch/sociologisch en historisch.
De Groningse hoogleraar Trudy Dehue, wetenschapsfilosofe, merkte op dat EBM en RCT’s (randomized clinical trials) nauw met elkaar zijn verbonden. Zij stelde dat deze RCT’s zijn gebaseerd op definities en redeneringen die niet altijd neutraal zijn opgesteld. Negatieve resultaten worden niet gepubliceerd en wanneer de (farmaceutische) industrie onderzoeken sponsort, is het verstandig de resultaten, zeker als het gaat om het medicijngebruik in de psychiatrie, kritisch te bestuderen. De Amsterdamse hoogleraar en arts Harry Büller toonde zich een warm voorstander van het gebruik van EBM in de medische praktijk. Iedere arts dient zich bij elke onderzochte patiënt af te vragen of er wetenschappelijk bewijs is over wat er is geconstateerd. Vervolgens vroeg oud-staatssecretaris Hans Simons zich af wat het belang van EBM voor het beleid tussen 1990 en 2015 is geweest. Hij wees op het feit dat door het EBM-denken de richtlijngeneeskunde een belangrijke rol is gaan spelen, waardoor bijvoorbeeld door de toename van de enorme hoeveelheid data en de verplichte standaarden de kans groot is dat de individuele arts zijn verantwoordelijkheid niet meer kan nemen. De vroegere medische decaan van het AMC professor Urbanus vertelde met positief enthousiasme over de introductie van het EBM-denken in zijn ziekenhuis. Wel vroeg hij zich af hoe dwingend richtlijnen zijn geworden. Naar zijn mening zijn richtlijnen vooral een aanvulling op en een steun voor een klinische behandelbeslissing. De Nijmeegse hoogleraar huisartsgeneeskunde Assendelft betoogde dat huisartsen langzamerhand leven in het post-EBM-tijdperk. Zij zijn gewend geraakt aan het gebruik van richtlijnen. Maar er wordt ook misbruik gemaakt van EBM, bijvoorbeeld als het gaat om het voorschrijven van merkloze antidepressiva. Onderzoek uit het verleden past soms niet meer bij snel veranderende innovaties zoals E-health. Ook de sociologe professor Tonkens had haar bedenkingen: past de multimorbiditeit wel bij het gebruik van richtlijnen en heeft de farmaceutische industrie niet te veel invloed als het de invoering van richtlijnen betreft? Tot slot betoogde de historicus Timo Bolt dat het EBM-denken een explosie heeft veroorzaakt als het gaat om de toename van medische kennis, maar hij vond dat de medische wereld meer oog moet hebben voor de gevaren van EBM-denkbeelden.
Dit symposium was als een nuttige, historische exercitie waarin wetenschappers een reflectie gaven over nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen. Een bezigheid die lijkt te zijn verdwenen.