Een recent in Zweden uitgevoerd kwalitatief onderzoek gaf aanleiding tot de voorzichtige conclusie dat tandartsen slechts geringe of onvoldoende kennis hebben van het concept van de verkorte tandboog. Een logisch vervolgonderzoek was gericht op het proces van besluitvorming van tandartsen in Zweden bij de behandeling van dentities met gecompromitteerde molaren.
Tandartsen-algemeen practici met minimaal 1 jaar praktijkervaring, evenwichtig verdeeld naar geslacht, afstudeerlocatie, aantal jaren werkervaring en vestigingslocatie werden geselecteerd voor het onderzoek. Zij werden bezocht voor een semigestructureerd interview. De vragen gingen over hun overwegingen bij het opstellen van behandelplannen voor 2 patiënten met een complete dentitie en een aantal gecompromitteerde gebitselementen, vooral molaren. Bij de ene patiënt was de hoofddiagnose cariës, bij de andere parodontitis. Ter informatie kregen de tandartsen gebitsmodellen, een parodontiumstatus, lichtfoto’s en röntgenopnamen. Nadat 9 tandartsen waren geïnterviewd, kwamen geen nieuwe inzichten meer naar voren en werd het onderzoek beëindigd. Daarna werden alle interviews ingedeeld naar zorgrichting.
Er konden 2 zorgrichtingen worden onderscheiden. De eerste was holistisch met een patiënt- of een etiologiegerichte besluitvorming. Overwegingen bij de patiëntgerichte besluitvorming waren pijn, informatie over de keuzemogelijkheden, eigen verantwoordelijkheid van de patiënt, leeftijd en levenskwaliteit. Bij de etiologiegerichte besluitvorming waren de overwegingen: mogelijkheid tot gedragsbeïnvloeding, tot bestrijding van orale biofilm, cariës en parodontitis en tot regelmatige begeleiding. De tweede zorgrichting was functioneel met een besluitvorming gericht op behoud van molaren of op goede voorlichting over de mogelijkheden. In de op behoud gerichte besluitvorming werden enkele molaarparen essentieel geacht voor klachtenvrije functie en verdeling van kauwkrachten. Met betrekking tot goede voorlichting werden een voorlopig behandelplan, het consulteren van andere mondzorgverleners en het aftasten van de financiële mogelijkheden/beperkingen overwogen. Geen van de tandartsen opperde het concept van de verkorte tandboog of literatuuronderzoek naar behandelopties met voldoende bewijskracht voor effectiviteit.
Conclusie: het concept van de verkorte tandboog bleek geen punt van overweging. Integendeel, het behoud van molaren werd essentieel geacht voor goede functie.
Auteur(s) | C. de Baat |
---|---|
Rubriek | Excerpten |
Publicatiedatum | 8 september 2017 |
Editie | Ned Tijdschr Tandheelkd - Jaargang 124 - editie 9 - september 2017; 456 |
Er zitten geen programma's in het winkelmandje