In een gerandomiseerd klinisch onderzoek werden de 2,5-jaarsresultaten van 3 behandelmethoden in tijdelijke molaren, uitgevoerd bij 169 kinderen met een hoog cariësrisico (leeftijd 3-8 jaar), vergeleken. De behandelmethoden betroffen Niet-Restauratieve Caviteitsbehandeling (NRC), compomeerrestauraties (CR) en de Hall-techniek (HT). De behandelingen werden uitgevoerd door pedodontologen of pedodontologen in opleiding. Per kind werd 1 cariëslaesie behandeld volgens 1 van de 3 methoden. Bij mislukkingen werd onderscheid gemaakt tussen beheersbare problemen (restauratie verlies/noodzaak van vervanging, reversibele kiespijn, cariësprogressie, enzovoorts) en ernstige problemen (irreversibele kiespijn, abces, enzovoorts). Na 1-33 maanden waren follow-upgegevens van 142 kinderen (84%) beschikbaar (gemiddelde termijn 26,04 ± 11,15 maanden) voor onderzoek.
Beheersbare problemen deden zich voor bij 25 tijdelijke molaren, respectievelijk behandeld volgens NRC (9), met compomeerrestauraties (14) en volgens de Hall-techniek (2). Het verschil tussen de 3 behandelmethoden was significant (p = 0,013). Dat gold niet voor het verschil tussen NRC en compomeerrestauraties (p = 0,81). Ernstige problemen deden zich voor bij 10 tijdelijke molaren, respectievelijk in de behandelgroepen NRC (4; 3 extracties), compomeerrestauraties (5; 3 extracties) en Hall-techniek (1; 1 extractie). Het verschil tussen de behandelmethoden met betrekking tot ernstige problemen was significant (p = 0,043) ten gunste van de Hall-techniek. Alle extracties (7) betroffen eerste molaren, waarvan 6 bij aanvang een score van 5 op de International Caries Detection And Assessment System (ICDAS) hadden. De cumulatieve overlevingsscores 70,5% (NRC), 67,2% (CR) en 92,5% (HT) verschilden significant (p = 0,012). Het resultaat werd niet beïnvloed door het verschil in ervaring tussen de behandelaars (p = 0,49). Van de kinderen behandeld met NRC en bij wie zich problemen voordeden, verscheen 69% geregeld niet voor het 3-maandelijkse onderzoek.
Conclusie. De Hall-techniek bleek als behandelmethode voor cariëslaesies in tijdelijke molaren het meest succesvol. De onderzoekers vermeldden daarbij dat de cariësactiviteit door restauratie wordt gemaskeerd en niet leidt tot het stoppen van de cariësactiviteit. Tussen tijdelijke molaren behandeld met NRC en compomeerrestauraties werd geen klinisch relevant of significant verschil gevonden. De auteurs twijfelen daarom over het nut van het maken compomeerrestauraties bij verhoogde cariësactiviteit.
In dit onderzoek vormden de tijdelijke molaren de analyse-eenheid en niet het kind. Voor het achterhalen van de behandelmethode waarmee het belang van het kind het beste wordt gediend, moet in verder onderzoek worden nagegaan welke behandelconcepten, bijvoorbeeld causale versus symptomatische, het meest succesvol zijn. Daarbij is aandacht voor ketenzorg om oproepproblemen te beperken en toepassing van zilverdiaminefluoride om de cariësactiviteit bij cavitatie te remmen van actueel belang.
Santamaría RM, Innes NPT, Machiulskiene V, Schmoeckel J, Alkilzy M, Splieth CH. Alternative caries management options for primary molars: 2.5-year outcomes of a randomised clinical trial. Caries Res 2017; 51: 605-614.
Auteur(s) | R.J.M. Gruythuysen |
---|---|
Rubriek | Excerpten |
Publicatiedatum | 4 mei 2018 |
Editie | Ned Tijdschr Tandheelkd - Jaargang 125 - editie 05 - mei 2018; 295-296 |
Er zitten geen programma's in het winkelmandje