De literatuur is niet eenduidig over de relatie tussen occlusale gebitsslijtage en occlusiekenmerken, vooral doordat onderzoeken hiernaar op cohort- en niet op individueel niveau zijn uitgevoerd. Dit prospectieve onderzoek had als doelstelling op individueel niveau het verloop van occlusale gebitsslijtage te bestuderen en mogelijke relaties te vinden tussen verandering van occlusale slijtagefacetten en occlusiekenmerken.
Het onderzoek werd uitgevoerd onder 6 mannelijke en 22 vrouwelijke tandheelkundestudenten. Aan het begin werd een orale anamnese afgenomen en een klinisch onderzoek verricht. Het klinisch onderzoek bestond eerst uit het vaststellen van het articulatiepatroon, zijnde frontgeleiding, cuspidaatgeleiding of groepsgeleiding. Daarna werden afdrukken genomen van de maxilla en de mandibula en werd de maxillomandibulaire relatie geregistreerd en vastgelegd. Met de hieruit verkregen gebitsmodellen werden de Angle-classificatie van de cuspidaten, de diepte van de curve van Von Spee en de mate van horizontale en verticale overbeet bepaald. Vervolgens werden de occlusale/incisale vlakken van de gebitsmodellen gescand. Alle slijtagefacetten die waren gerelateerd aan een occlusiecontact werden gemarkeerd en hiervan werd via een scanmethode het oppervlak gemeten. Drie jaar later werden nogmaals gebitsmodellen vervaardigd om deze procedure te herhalen en werden de studenten ondervraagd over hun mogelijke subjectieve knars- en klemgedrag. Bij geen van de studenten was in deze periode een orthodontische behandeling uitgevoerd of waren meer dan 3 gebitselementen van een restauratie voorzien. De grootte van de slijtagefacetoppervlakken op de eerste en de tweede gebitsmodellen werden vergeleken.
Na 3 jaar bleek de gemiddelde toename in slijtagefacetoppervlak te variëren van 1,2 mm2 op premolaren en incisieven tot 3,4 mm2 op molaren. Met betrekking tot toename in slijtagefacetoppervlak werd een statistisch significante negatieve relatie gevonden met frontgeleiding voor alle gebitselementen tezamen en voor alleen premolaren en met grotere horizontale overbeet voor alleen frontelementen. Subjectief knars- of klemgedrag vertoonde opvallend genoeg geen significante relatie met toename in slijtagefacetoppervlak.
Bij deze groep jongvolwassenen leken 2 occlusiekenmerken een beschermende invloed te hebben op occlusale gebitsslijtage, namelijk het articulatiepatroon frontgeleiding en een grote mate van horizontale overbeet.
Spijker A van ‘t, Kreulen CM, Bronkhorst EM, Creugers NHJ. Occlusal wear and occlusal condition in a convenience sample of young adults. J Dent 2015; 43: 72-77.
Auteur(s) | C. de Baat |
---|---|
Rubriek | Excerpten |
Publicatiedatum | 4 september 2015 |
Editie | Ned Tijdschr Tandheelkd - Jaargang 122 - editie 9 - september 2015; 486 |
Er zitten geen programma's in het winkelmandje