Bij het vervolgen van implantaten in een edentate onderkaak wordt regelmatig van het orthopantomogram gebruikgemaakt. In dit onderzoek is nagegaan of het mogelijk is op een orthopantomogram de hoogte van de onderkaak ter plaatse van een implantaat te bepalen. De bekende lengte van het aangebrachte implantaat is daarbij als referentie gebruikt. Bij 11 patiënten werden 2 permucosale implantaten geplaatst in het frontale deel van de edentate onderkaak. In het eerste jaar na het plaatsen van de implantaten werd bij elke patiënt 2 keer een orthopantomogram en 2 keer een gestandaardiseerde schuin-laterale cefalometrische röntgenopname van zowel het rechter als het linker deel van de onderkaak gemaakt. De schuin-laterale cefalometrische röntgenopname kan worden beschouwd als de gouden standaard voor het nauwkeurig meten van de hoogte van een atrofische onderkaak. Op alle röntgenfotos werd de lengte van het rechter implantaat en de hoogte van de onderkaak dorsaal van dit implantaat gemeten. Door de op een röntgenopname gemeten lengte van het implantaat te delen door de bekende werkelijke lengte van het implantaat on voor elke röntgenopname de verticale beeldvergrotingsfactor worden bepaald. Daarna werd de op de röntgenopname gemeten hoogte van de onderkaak gedeeld door de beeldvergrotingsfactor om de werkelijke hoogte van de onderkaak te bepalen. De aldus aan de hand van de metingen op een orthopantomogram en op een schuin-laterale cefalometrische röntgenopname berekende werkelijke hoogten van de onderkaak werden individueel met elkaar vergeleken met behulp van een gepaarde t-toets. De gevonden verschillen waren niet significant. Het orthopantomogram is dus onder de beschreven omstandigheden bruikbaar voor het bepalen van de hoogte van een edentate onderkaak in de buurt van een implantaat .
Panoramic radiographs are frequently used for routine follow-up of mandibular implants. The objective of this study was to determine whether measurement on a panoramic radiograph of the vertical dimension of the mandible near by an implant, using the known implant length as a reference, is a reliable method. In 11 patients, 2 permucosal implants were placed in the anterior part of the edentulous mandible. During the first year after implantation, 2 panoramic radiographs and 2 sets of standardized oblique lateral cephalometric radiographs were made. Oblique lateral cephalometric radiographs are the golden standard for measuring the vertical dimension of an edentulous mandible. The length of the implants and the vertical imension of the mandible dorsally to the implants were measured on all oblique lateral cephalometric radiographs. The measured and known implant length were used to calculate the image enlargement factor. This factor was used to calculate the real vertical dimension of the mandible. The same measurement procedures were performed on the panoramic radiographs. Using a paired t-test, the calculated values of the vertical dimensions of the mandibles found on panoramic radiographs were compared with the calculated values found on oblique lateral cephalometric radiographs. No tatistically significant differences were found. It was concluded that under the described circumstances, panoramic radiographs can be used for reliable measurement of the vertical dimension of the mandible near by permucosal implants.
Auteur(s) |
J.W. Verhoeven
M.S. Cune |
---|---|
Rubriek | Onderzoek en wetenschap |
Publicatiedatum | 1 maart 2005 |
Editie | Ned Tijdschr Tandheelkd - Jaargang 112 - editie 3 - maart 2005 ; 086-89 |
Er zitten geen programma's in het winkelmandje