Introductie. Recent uitgevoerde onderzoeken sterken het vermoeden dat een associatie bestaat tussen slaapbruxisme en slaapkwaliteit (Ribeiro-Lages et al., 2021). Bovendien lijkt de slaapkwaliteit onder invloed te staan van de voeding (Sejbuk et al., 2022). Om doelmatig onderzoek naar deze potentiële relaties te kunnen verrichten, moet worden uitgezocht welke nutriënten invloed hebben op de slaapkwaliteit. In Japan stelde een groep wetenschappers op het terrein van mondgezondheid, slaap en voeding zich ten doel deze nutriënten te identificeren om vervolgens met dit gegeven een te toetsen onderzoekshypothese op te stellen (Toyama et al., 2023).
Beeld: Shutterstock
Materiaal en methode. Participanten van het onderzoek waren universitaire studenten die geen gastro-oesofageale reflux hadden en geen selectieve serotonineheropnameremmers gebruikten. Deze 2 exclusiecriteria werden gebruikt omdat ze bewezen risico-indicatoren voor slaapproblemen zijn. Een powercalculatie leerde dat voor betrouwbare resultaten van het onderzoek minimaal 57 studenten met en 75 zonder slaapbruxisme nodig waren. Als primair criterium voor slaapbruxisme hanteerden gekalibreerde tandartsen het fenomeen pathologische gebitsslijtage. Daarbij keken zij of er sprake was van geëxposeerd dentine op de incisale en occlusale vlakken van cuspidaten en premolaren. Aanvullende criteria waren de antwoorden op 3 vragen: heeft iemand gehoord dat u ’s nachts tijdens de slaap tandenknarst (ja/nee)? Hoe vaak hebt u ’s morgens bij het ontwaken een vermoeid of pijnlijk gevoel in uw kaak (vaak/soms/zelden/nooit)? Hoe vaak hebt u ’s morgens bij het ontwaken hoofdpijn in het gebied van de slapen (vaak/soms/zelden/nooit)? Als studenten geen pathologische gebitsslijtage hadden en op de 3 vragen met “nee” en “nooit” reageerden, kregen zij het kenmerk ‘geen slaapbruxisme’. Studenten die de vraag over tandenknarsen positief beantwoordden, kregen een vervolgonderzoek bestaande uit elektromyografie van de kauwspieren. Op basis van de uitkomsten hiervan werden zij ingedeeld bij de studenten met of zonder slaapbruxisme. Aldus selecteerden de wetenschappers uit een basisgroep van 3.298 studenten, rekening houdend met de powercalculatie, 58 studenten met en 85 zonder slaapbruxisme. Van al deze participerende studenten werd ook de slaapkwaliteit beoordeeld met de Japanse versie van de Pittsburg Sleep Quality Index (PSQI-J). Tot slot vulden zij gevalideerde vragenlijsten in over hun voeding in de voorafgaande maand, waarna de wetenschappers de kwantiteit van een serie nutriënten van dit voedsel berekenden. Resultaten. Logistische regressieanalyse toonde aan dat onder deze participanten een net niet significante associatie bestond tussen slaapbruxisme en genuttigde kwantiteit voedingsvezels (OR: 0,91; 95%BI: 0,83-1,00; p = 0,06). Vervolgens selecteerden de wetenschappers een subgroep van het kwartiel studenten met de grootste en het kwartiel studenten met de kleinste genuttigde kwantiteit voedingsvezels. Dit betroffen 36 studenten met en 38 zonder slaapbruxisme. Uit deze subanalyse bleek dat de 36 studenten met slaapbruxisme statistisch significant minder voedingsvezels nuttigden dan de 38 zonder slaapbruxisme, namelijk gemiddeld 10,4 ± 4,6 versus 13,4 ± 6,1 gram.
Beschouwing. De wetenschappers concludeerden dat bij jongvolwassenen slaapbruxisme wellicht kan worden voorkomen of kan genezen door voeding te nuttigen die voldoende vezels bevat. Deze conclusie, zonder het woord ‘wellicht’, presenteerden zij als de te toetsen onderzoekshypothese.
Een belangrijk commentaar bij de wetenschappelijke kwaliteit van het artikel is dat in de resultaten het verloop van de logistische regressieanalyse summier is beschreven. Hierdoor is het niet mogelijk precies na te gaan of alle relevante onderzoeksvariabelen in de analyse voldoende aan bod zijn gekomen.
Volgens de wetenschappers verloopt het mechanisme van de potentiële relatie tussen inname van voedingsvezels en slaapbruxisme waarschijnlijk via de slaapkwaliteit. Aangetoond is immers dat het nuttigen van voldoende voedingsvezels de slaapkwaliteit bevordert. Zo bleek bijvoorbeeld de kwantiteit vezels in de dagelijkse voeding positief gerelateerd aan de diepte en de herstelfunctie van de slaap (St-Onge et al., 2016). Waarschijnlijk is deze relatie te danken aan het gegeven dat voedingsvezels het metabolisme in het colon bevorderen. Via het centrale zenuwstelsel, het immuunsysteem en het endocriene systeem kunnen vanuit de darmen signalen worden verzonden naar de hersenen vice versa. Op deze manier kan bijvoorbeeld een goed functionerend colon de hersenfuncties bevorderen. In dit geval gaat het waarschijnlijk om de afgifte van serotonine door serotonerge neuronen in de hersenen. Serotonine is een neurotransmitter met een overwegend stimulerende werking, waaronder ook stimulering van de slaap(kwaliteit) (Tang et al., 2022).
Op grond van de theoretische beschouwing in de vorige alinea, zou het logisch zijn als de wetenschappers ook een relatie hadden gevonden tussen inname van voedingsvezels en de PSQI-J. Het feit dat dit niet zo is, werkt niet in het voordeel van de theorie, maar hoeft niet te betekenen dat deze op voorhand onjuist is. Om meer helderheid te krijgen, is een prospectief placebogecontroleerd onderzoek nodig.
De invloed van voeding op de slaap(kwaliteit) en indirect ook op slaapbruxisme is een betrekkelijk nieuw wetenschappelijk onderwerp dat inmiddels volop in beweging is. Niet al te lang geleden zijn in het NTVT overzichtsartikelen gepubliceerd over (slaap)bruxisme en slaap (Lobbezoo et al., 2017; Lobbezoo en Aarab, 2020). In beide artikelen wordt nog niet gerept over de mogelijke relaties tussen voeding, slaap(kwaliteit) en slaapbruxisme. Bij de volgende overzichtsartikelen over deze onderwerpen zal dit vrijwel zeker een aandachtspunt worden.
Meer lezen? Log in of word abonnee
Auteur(s) | C. de Baat |
---|---|
Rubriek | Excerpten |
Publicatiedatum | 6 mei 2024 |
Editie | Ned Tijdschr Tandheelkd - Jaargang 131 - editie 05 - mei 2024; 238-239 |
Er zitten geen programma's in het winkelmandje